(door Jos Lampe VII.91 - deel 1 van de geromantiseerde versie)
Lampe Belicht, jaargang 2001, nummer 1
Het was het jaar des Heren 1780 en Hermann Heinrich Lampe II.29 liep op een zondag ná de kerk met zijn zoon Johann Hermann III.11 naar de akker waar het dicht tegen elkaar aan geplante vlas blond stond te stralen in de ochtendzon. Om dit te bereiken hadden beide mannen hard gewerkt. Aan de rand van de akker bleef Hermann staan, duwde zijn pet achterover en met een gevoel van trots zei hij: “dit kan weer een heleboel balen mooi linnen opleveren, mijn zoon, jouw moeder en zuster weven hiervan een prachtig stuk doek.”
Johann, in tegenstelling tot zijn vader, trok zijn pet dieper over zijn ogen, wat zijn gezicht een ontevreden uitdrukking gaf. “Heeft vader er wel eens over gedacht hoe verschrikkelijk hard wij hieraan gewerkt hebben en wat krijgen wij nu eenmaal voor dat linnen waar wij nog zoveel van hebben liggen? Het is niet zo dat de mensen hier het niet willen hebben, maar ze kunnen het gewoon niet betalen, omdat iedereen hier verschrikkelijk arm is. Mijn lief Anna zegt ook: Johan je zal iets anders moeten bedenken dan vlasboer voordat we kunnen trouwen.'"
De laatste woorden van zijn vader hadden toch wel indruk op hem gemaakt. Zou hij veel verdriet hebben over wat hij had gezegd? Zijn lieve Anna maakte hem wel de kop op hol. O, hij wist zeker dat ze veel van hem hield, maar die opmerking die ze had gemaakt over een vroeg afgeleefde jongen waar zij niets van moest hebben, leek ze toch wel ernstig te menen.
Peinzend liep hij naar het huis van zijn peetoom Johan Heinrich II.28, een broer van zijn vader die men Henricus noemde. Je zou anders met die namen maar in de war komen, want veel van die namen waren hetzelfde. Maar je kon haast niet anders, de grootouders verwachtten dat hun kleinkinderen naar hen vernoemd werden, dat was altijd zo geweest en dus was het zo goed.
Na zijn binnenkomst begroette hij zijn tante Anna Margaretha (een Schlickelmann) die hem uitnodigde een koppie mee te drinken. Hij zag dat zijn tante gauw een puts water in de pot gooide en uit ervaring wist hij dat het weer een slap koppie zou worden. Maar ja, ook deze mensen moesten het zuinig aan doen, zij hadden nog twee monden méér te voeden.Oom Henricus was een stille man, eigenlijk hetzelfde als zijn vader, maar hij mocht hem graag omdat wanneer hij sprak zijn woorden overdacht konden worden. “Zijn jullie naar het gewas wezen kijken, jongen? Ja, ik heb het ook al bekeken, we mogen niet mopperen, nee we mogen niet mopperen”, zei Henricus “we moeten onze zegeningen tellen.”
Johan kon zich niet beheersen. “oom, ik raak een beetje uitgeteld en kom steeds uit op 14 stukken linnen die bij ons nog onverkocht in huis liggen. Ik weet niet hoeveel er bij u liggen, maar dat zal niet veel minder zijn. Niet verkocht en mijn vader staat voor de vlasakker en zegt met een gelukkig gezicht 'dat zal heel wat balen opleveren.' Als ik dan denk aan de vele uren die ik in de zeel heb gehangen om de ploeg te trekken dan zijn die balen onverkochte linnen in feite het resultaat van onbetaald arbeid.” “Tut – tut, jongen toch, we hebben er toch altijd van kunnen leven, heus er komen wel weer betere tijden.”
(wordt vervolgd)
Deel 2 van deze geromantiseerde saga : De eerste reis van Johann Lampe naar Friesland
Deel 3 van deze geromantiseerde saga : Johann Lampe vestigt zich als koopman in Sneek (1784)