Enkele gedachten bij de eeuwwisseling

(door Ernst Lampe VII.93)
Lampe Belicht, jaargang 1999, nummer 1

Nog maar een paar maanden en dan vindt de eeuwwisseling plaats naar het jaar 2000. Een gedenkwaardig moment waarbij wij niet achter willen blijven om herinneringen vast te leggen uit eind 19e en 20e eeuw. Wij doen een beroep op ieder van u om het volgende nummer van Lampe Belicht te vullen met verhalen die zo kenmerkend waren voor de afgelopen honderd jaar. Ernst Lampe geeft hierbij al zijn voorzet. Wellicht zet u dit aan om ons te schrijven en om van ons volgende nummer een "millenium uitgave" te maken.

Het voor de deur staande millennium is misschien een aanleiding om eens terug te blikken en ons eens te realiseren wat er de afgelopen eeuw veranderd is. Voor iedereen in het oog springend zijn de ontwikkelingen en vooruitgang van de ontdekkingen uit de 19 eeuw. De hogere snelheden in alle transportmiddelen, zoals treinen en auto's en vooral de enorme ontwikkeling die de vliegtuigen in onze maatschappij hebben gekregen en de plaats die ze in de huidige samenleving veroverd hebben. Over deze punten hoeven we nauwelijks te spreken, die zijn iedereen bekend. Ook de ontdekking van onze eigen eeuw; de computer heeft grote- om niet te zeggen enorme veranderingen teweeggebracht. Internet & e-mail zijn dingen waarvan we vijfentwintig jaar geleden niet hadden durven dromen. Anders ligt het echter met de sociale veranderingen. De ouderen - laten we zeggen de mensen van mijn generatie (1919) en ouder - zullen de volgende dingen meestal wel herkennen, maar de jongeren zullen het misschien zelfs wel overdreven vinden en eigenlijk niet voor mogelijk houden.

Titulatuur

Om enkele voorbeelden te geven: de waardebepaling van vele woorden is duidelijk veranderd. Voor de Eerste Wereldoorlog was het algemeen gebruik de dienstbodes in de huishouding als 'de meiden' te betitelen. Ook titels werden algemeen gebruikt en het werd als onbeleefd beschouwd wanneer men deze niet gebruikte. Ook de titulatuur op briefadressen was een gecompliceerde zaak. Er was verschil tussen 'de Hoogwelgeboren Heer', 'de Welgeboren heer', 'de Weledelgeboren heer", 'de Weledele Heer' en gewoon 'de Heer' was aan strenge regels onderworpen. Ook na de Eerste Wereldoorlog was dit nog algemeen gebruik en pas na de Tweede Wereldoorlog is dit langzaamaan verdwenen. Ook de aanspreektitels hebben een vereenvoudiging ondergaan. Tot na de Tweede Wereldoorlog werd een minister b.v. altijd met Excellentie aan gesproken. Ik geloof dat het Marga Klompé, onze eerste vrouwelijke minister, is geweest die het 'excellentie" voor de ministers heeft doen verdwijnen.

Vóór de Eerste Wereldoorlog werd een getrouwde vrouw niet automatisch 'mevrouw genoemd. Deze betiteling werd alleen gebruikt voor echtgenotes van academici, of wat daarmee gelijk werd geacht. Een gehuwde vrouw uit het handelsmilieu bleef eenvoudigweg 'juffrouw'; slechts echtgenoten van artsen, notarissen, dominees e.d. hadden recht op de titel 'Mevrouw".

Na de Eerste Wereldoorlog werd iedere gehuwde vrouw 'mevrouw' genoemd. In de loop van de vijftiger jaren van deze eeuw werd het gebruikelijk ook onge- huwde vrouwen van af een zekere leeftijd 'mevrouw' te noemen. In de 70er jaren is bij wet geregeld dat iedere vrouw vanaf de leeftijd van 25 jaar officieel met mevrouw dient te worden aangesproken.

Gezinsleven

Maar laten we eens kijken wat er in het gezinsleven is veranderd. Laat ik mijn eigen ouderlijke huis als voorbeeld nemen:
Mijn grootouders van moeders zijde woonden bij ons in. De indeling van het huis was als volgt: wij hadden onze woning bestaande uit: huis-eetkamer, 'salon' en keuken op de parterre en sliepen op de tweede etage, waar zich mijn ouders slaapkamer, een logeerkamer, een zgn. "kabinetje" dat als mijn slaapkamer diende en een badkamer bevonden. Het personeel bestaande uit een keukenmeisje en een binnenmeisje hadden een gemeenschappelijke slaapkamer op de zolderverdieping. Mijn grootouders bewoonden de gehele eerste etage, bestaande uit een grote zitkamer, daarachter een grote slaapkamer en nog een klein zijkamertje. Ze waren bij ons in de kost en kwamen voor de maaltijden naar beneden.

De sociale toestanden waren in die tijd - ik praat over de twintiger jaren - totaal verschillend van de huidige.

Er was een toilet zowel parterre als op de eerste en tweede verdieping. Aan het personeel was het echter niet toegestaan van het toilet op de parterre gebruik te maken. Zij moesten altijd naar de eerste etage, naar het toilet van mijn grootouders! Die hadden dat maar goed te vinden!

Zo was er ook maar één badkamer in huis, daar werd ik zaterdags door mijn moeder in bad gedaan. Eén keer in de week werd algemeen voldoende gevonden!. Het personeel mocht van deze badkamer geen gebruik maken! Die moesten maar zien hoever ze het met de wastafel op hun slaapkamer brachten! Er was wel een wastafel met warm en koud stromend water. Deze was in het midden van de twintiger jaren aangelegd, voordien hadden zij zich met een kom moeten behelpen en hadden toen ook geen warm water. Een vaste wastafel op een dienstbodekamer was voor die tijd al een hele vooruitgang en werd als een luxe beschouwt!

Mijn grootouders mochten wel gebruik maken van de badkamer en dat deden dan ook éénmaal per week. Hier dient echter wel bij aangetekend, dat mijn groot der het in de winter te gevaarlijk vond, daar er nog geen centrale verwarming was - die zou pas na de Tweede Wereldoorlog, op aandringen van mijn moeder bij ons huis worden aangelegd - om, als het vroor, in een koude ruimte in bad te gaan. De werd de wekelijkse beurt overgeslagen en in strenge winters kon dat ook wel een twee- of zelfs driemaal zijn!

Toen wij in 1920 op de Willemsparkweg kwamen wonen was er op de eerste etage waar mijn grootouders hun woon- en slaapkamer hadden geen vaste wastafel m stromend water. Zij hadden op hun wastafelmeubel een waskom die, door een lampetkan, van water werd voorzien. Daarin konden ze zich, d.w.z. handen en gezicht wassen. De dienstbode die de kamer 's morgens deed, maakte de kom schoon en vulde de lampetkan met fris water zodat hij voor het gebruik de volgende ochtend weer klaar stond. De wekelijkse wasbeurt in bad was dus geen overdadige luxe na onze begrippen!

Op alle slaapkamers hadden we in die tijd, in het nachtkastje naast het bed, een po staan die vóór het naar bed gaan, gedurende de nacht en na het opstaan voor een kleine behoefte werd gebruikt, ondanks het feit dat op enkele passen afstand een toilet aanwezig was! De dienstbode diende 's-morgens deze po's te legen en schoon te maken!

Hygiëne

Mijn grootvader gold voor zijn tijd als bijzonder hygiënisch. Dat men in die tij wel enigszins andere opvattingen had over het begrip hygiène zal uit het volgend duidelijk blijken. Hij waste, zodra hij thuis kwam en in een tram een stang had vast gehouden direct, vóór hij iets anders deed of thuis iets beet pakte, uitgebreid zij handen: bang voor bacteriën! In de zomer was hij gekleed in een lange Jaeger onderbroek en een dito, eveneens met lange mouwen, bovenstuk. Daar overheen droeg hij zijn "pak", een overhemd was er niet bij. Bij gebrek aan een overhemd droeg hij een losse gesteven boord en eveneens losse gesteven manchetten. Een stropdas droeg hij niet doch in plaats daarvan een plastron, dat was een, van dassenzijde vervaardigd driehoekige opvulling van de opening die het vest liet zien. Een pak in de zin van vandaag droeg hij ook niet. Over het vest droeg hij een jacquet jas en een gestreepte broek. Het jacquet was niet altijd zwart van kleur, in de zomer droeg hij ook wel een grijs of bruin jacquet. Als hij nu naar bed ging dan werd de bovenkleding verwijder en ging hij met zijn ondergoed en sokken aan naar bed. In de winter, wanneer hij twee stel ondergoed droeg, werd het bovenste voor de nacht verwijderd! Ondergoed en sokken werden op baddag verschoond! En hij werd algemeen als zéér hygiënisch beschouwd.

Dienstbodes

Ook dient vermeld te worden dat de twee dienstbodes die wij bezaten altijd in die jaren uit Duitsland afkomstig waren. Er waren in die tijd veel Duitse dienstbodes in Nederland. Door de slechte economische toestanden in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog en mede door de inflatie, die daar catastrofaal huis hield gingen zij graag in Nederland werken om op die manier goed geld te verdienen in een harde valuta.

Een voorbeeld uit die jaren van de inflatie: in Duitsland kostte een brood vandaag b.v. 1.000 Mark en de volgende dag waren de Marken van gisteren waardeloos, er werden nieuwe gedrukt en het brood kostte 2.000 Mark! Geen wonder dus dat de Duitse meisjes graag naar Nederland kwamen om daar in harde valuta te verdienen. Wij kregen ze doordat een zuster van mijn vader, onder de rook van Osnabrück op het landgoed Nettetal woonde, daar sollicitaties voor mijn moeder in ontvangst nam en ook de selectie verrichtte. De uitverkorenen werden dan met een spoorkaartje op de trein gezet naar een, voor hen onbekende bestemming. Er werd hun ook nog verteld dat zij bij aankomst op het Centraal Station te Amsterdam \ tramlijn nr.2 moesten nemen, waarvoor hun een dubbeltje - de kostprijs van een tramrit in die tijd - werd meegegeven. Op een briefje werd het adres vermeld, dat moesten ze de conducteur maar laten zien en die zou hun wel zeggen waar ze uit moesten stappen. Het klinkt bijna als "een handel in blanke slavinnen"! Toch moet ik zeggen dat ze het bij ons niet slecht hebben gehad. Ze hadden kost en inwoning, dienstkleding vrij en bovendien een loon van ƒ 50 voor het keukenmeisje en ƒ 45 voor het tweede meisje per maand. Voor die tijd een hoog loon. Bovendien kregen ze met verjaardagen en Kerstmis ook nog behoorlijke cadeaus. Altijd kleding uit de zaak, die ze op vrije dagen of uren konden dragen en op Kerstmis bovendien nog een of ander luxe cadeau.

De werktijden waren bij ons, vergeleken bij andere dienstjes, zeer redelijk. Ze moesten 's morgens om zeven uur opstaan, voor het ontbijt zorgen en in de winter, de kolenhaarden in onze huiskamer en in de woonkamer van mijn grootouders uithalen en opnieuw vullen. 's Avonds moesten zij, als ze dienst hadden, om elf uur aan de woonkamerdeur kloppen en vragen of mevrouw soms nog iets nodig had. Zo niet dan konden zij naar bed gaan. Twee avonden in de week hadden zij, na het avondeten en als de afwas klaar was, vrij en konden dan bij een vriendin op bezoek gaan. Om elf uur moesten ze echter thuis zijn, zodat een bioscoopbezoek er niet bij was, want de eerste avondvoorstelling begon te vroeg - dan was de afwas nog niet gedaan (!) - en de tweede eindigde te laat, dan konden ze niet om elf uur thuis zijn. Bij hoge uitzondering gaf mijn moeder toestemming tot een bioscoopbezoek en na afloop later dan elf uur thuis te komen. Op hun niet vrije dagen hadden zij tot elf uur dienst en vroeg naar bed kon dus alleen maar op de vrije avond gebeuren! Zondags hadden ze om de veertien dagen een vrije dag.

Dat betekende dat zij na de lunch vrij waren tot 5 uur. Dan moest het keukenmeisje thuis zijn om te koken en het tweede meisje om de tafel te dekken en te dienen. Na de afwas waren ze dan weer vrij - meestal niet voor halfacht - tot 11 uur. Eénmaal per jaar hadden zij zomervakantie en ze gingen dan naar huis. Die vakantie viel gelijk met onze eigen zomerreis, en werd het huis bij ons gesloten. De meisjes hadden dus, zeker voor die tijd als personeel een lange vakantie, meestal ruim vier weken!

Het is hier ook aan de orde om enkele aspecten van de arbeidsomstandigheden in de Nederlandse confectie-detailzaken te geven. Hierover heb ik reeds iets geschreven in Lampe Belicht, 7e jaargang 1998-1. (link volgt)

Ik hoop dat anderen onder ons in de gelegenheid zullen zijn iets te schrijven over de 19e eeuw vanuit de persoonlijk opgedane ervaringen zodat het volgende nummer van Lampe een echte millenium-uitgave zal worden.